Schipperskinderen zien elkaar na ruim een halve eeuw terug

geplaatst in: Artikelen, nr 4, april 2018 | 0
Schipperskinderen van kosthuis Bosker ::: foto Evelien Brak

In de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw was de Admiraal de Ruyterschool – het huidige Poortershoes – een school voor schipperskinderen. Omdat deze kinderen gehuisvest moesten worden, waren er in die tijd vele kosthuizen in de Oosterpoort. Een daarvan was gevestigd aan de Oliemulderstraat 58 en werd gerund door Lukas en Rennie Bosker. Een aantal van de kinderen die door de jaren heen in ‘Kosthuis Bosker’ heeft gewoond, ontmoette elkaar ruim 50 jaar na dato weer op een zonnige zaterdagmiddag in Zwartsluis. De Oosterpoorter was erbij om een beeld te krijgen van hun leven in die tijd.

Bij binnenkomst is de reünie al een paar uur aan de gang. Zo’n twaalf schipperskinderen, met of zonder aanhang, zitten in een zaaltje onder het genot van een hapje en een drankje geanimeerd met elkaar te praten. De bijeenkomst is georganiseerd door Freerk Kuipers, die veel oude foto’s en artikelen heeft verzameld om de herinneringen te prikkelen. Na een paar gesprekjes ontstaat al snel een beeld van het kosthuis: tante Rennie (zoals de kinderen haar noemden) was een hele lieve vrouw die alles voor hen deed. Ome Lukas was minder geliefd; hij was nors, dronk te veel en volgens de meisjes kon je maar beter uit zijn buurt blijven. Toch heeft niemand die wij spreken een trauma uit die periode overgehouden. Tante Rennie wist de houding van haar man kennelijk zo goed te compenseren dat het positieve in de herinneringen overheerst.

Ome Lukas
“Ik was al wat ouder toen ik in het kosthuis kwam”, vertelt Trijnie (77), “daarom keek ik misschien anders tegen sommige dingen aan dan de kleintjes; ik was niet zo kwetsbaar en liet me niet op de kop zitten. Maar iedereen wist dat je moest uitkijken voor ome Lukas. De kleintjes zaten vaak
’s avonds in het halfdonker huiswerk te maken zodat ome Lukas stiekem zijn drankje kon drinken. Ook kon je beter niet in je ondergoed door het huis lopen. Ik had daar niet zoveel last van maar ik was dan ook vrij mondig.

Het hoofd van de school, meester Kooiman, was een geweldige man. Hij woonde aan de Florakade en zei altijd tegen ons: “als er iets is dan moet je bij mij komen”. Hij voelde zich erg verantwoordelijk voor ons, was een soort vertrouwenspersoon. Toen er een keer iets vervelends gebeurd was ben ik naar hem toe gegaan om mijn beklag te doen over ome Lukas. Daarna werden er geen nieuwe kinderen meer in het huis geplaatst. Of het er iets mee te maken had weet ik niet. Over dat soort dingen werd nooit gepraat.”

Gazeuse en gebak
“In die tijd moest je de hele dag naar school, van kwart voor 9 tot half 6, maar ik had het er prima naar mijn zin. Wij kregen bijvoorbeeld ook toneel- en muziekles, er waren zelfs twee schoolorkestjes, en voor de kleintjes had je een soort spelletjesmiddag. Wij hadden het zeker niet slecht, er waren genoeg kinderen die gewoon bij hun ouders woonden die het een stuk minder hadden. Als er iemand jarig was dan kwam er gazeuse met gebak op tafel en met Sinterklaas kreeg iedereen een cadeautje. Dat regelde tante Rennie allemaal. Maar voor mijn ouders was het wel een groot offer dat de kinderen zo jong het huis uit gingen. Vooral mijn vader had het er moeilijk mee. Als mijn moeder iets lekkers in huis had gehaald zei hij altijd: “Dat eet ik niet want dat krijgen mijn kinderen ook niet.” Daar word ik nog steeds emotioneel van.”

Het kosthuis aan de Oliemulderstraat bestaat niet meer, de hele straat is ondertussen vernieuwd. Het enige gebouw uit die tijd dat er nog staat is Café Dijkman. “Hoewel er op het hoogtepunt misschien wel zestien kinderen woonden, waren de huisjes echt heel klein”, vertelt Jan Keizer. “Er was één kamertje met allemaal stapelbedden waar de meeste kinderen sliepen, en onze kostouders sliepen zelf op de overloop. Bovendien was er maar een douche, die was zo klein dat een volwassene er niet rechtop in kon staan. Wat ik me ook nog goed herinner is dat die man (red.: ome Lukas) een heel klein huisje naast ons had. Daar had hij in de winter een soort theatertje van gemaakt. Er was een podium met lampjes en een gordijn waar wij toneel konden spelen. Dat vond ik toen heel leuk en spannend.”

Tante Rennie ::: foto Evelien Brak

Vlaggetjes op het perron
“De meeste kinderen gingen op een leeftijd van acht jaar in de kost. Voor mij gold dat niet, ik ben al op mijn zesde verhuisd. Dat kwam door mijzelf. Mijn broer was drie jaar ouder en toen hij naar het kosthuis ging, bleef ik alleen aan boord achter. Dat vond ik helemaal niks, ik verveelde me dood en heb net zo lang gedramd tot ik er ook heen mocht. Als wij in Groningen lagen gingen we bij mijn broer op visite en het leek mij heel stoer om in zo’n huis te zitten met oudere kinderen. Hoewel het vaak schipperen was met de ruimte heb ik wel leuke herinneringen aan die tijd. Ik ben er zeker niet slechter van geworden.”

In de jaren ‘50 en begin jaren ‘60 had nog bijna niemand een eigen auto. Treinreizen was duur, daarom gingen de meeste kinderen alleen in de zomervakantie naar hun ouders en een enkeling ook met Kerst. Veel rechtstreekse verbindingen waren er niet, dus duurde de reis lang en moest er regelmatig worden overgestapt. “Daar hadden ze een heel systeem voor bedacht”, zegt Jan Keizer. “Omdat je niet onbegeleid mocht reizen kreeg je een vlaggetje mee. Daar moest je mee zwaaien als je op het perron stond om over te stappen, zodat je nieuwe begeleider, die hetzelfde vlaggetje had, je kon vinden. Dat was elke keer weer een hele ervaring.”

Streng doch rechtvaardig
Hun vrije tijd brachten de kinderen door in de buurt bij de Oude Veemarkt of in het Sterrebos. Maar vooral de filmmiddagen in het gebouw van de huidige Speeltuinvereniging staan de meesten nog duidelijk op het netvlies. Daar kon je op zondagmiddag voor twee dubbeltjes twee B-films zien. Ook werden er vaak ‘stomme’ films (zonder geluid) gedraaid. De organisator zorgde voor de ‘ondertiteling’ en riep bijvoorbeeld bij een cowboyfilm: “poef poef, peng peng”. Dit sprak zo tot de verbeelding dat vooral de jongens vaak naar het weiland aan de andere kant van het Winschoterdiep gingen om cowboytje te spelen. “Dan kwamen wij thuis, en als onze schoenen nat waren kregen we straf omdat we bij het water waren geweest. Ze waren streng maar rechtvaardig, heette het dan, alleen ervoer niet iedereen het altijd als rechtvaardig”, zegt organisator Freerk Kuipers lachend.

“Als je deze tijd met toen vergelijkt lijkt het net alsof we in de middeleeuwen leefden maar dat was niet zo. De wereld was toen net zo mooi of lelijk als nu, alleen anders”, zegt Freerk. “Wij hadden het best goed in vergelijking met anderen. Als we vijftig jaar verder zijn lijkt deze tijd waarschijnlijk ook ongelofelijk ouderwets, maar dat betekent niet perse dat het minder is.”

Carolina van der Lande