Op de afgelopen jaarmarkt ontmoette de redactie van de Oosterpoorter twee opmerkelijke mensen, Leo van der Aar (87) en Anna van der Aar-Houwing (85). Vanwege de goede herinneringen aan hun tijd in de Oosterpoort komen ze nog steeds elk jaar trouw langs op de jaarmarkt. Ze vertelden met zo’n aanstekelijk enthousiasme over vroegere tijden, dat de redactie besloot om hen nog eens op te zoeken in hun huidige woning aan het Hoornsemeer, voor nog meer mooie verhalen uit de oude doos.
“Ik was zes jaar toen we vanuit Oude Pekela naar de Oosterpoort verhuisden”, vertelt mevrouw van der Aar-Houwing. “Ons huis stond op de hoek van de Verlengde Frederikstraat en het Winschoterdiep. Daar ben ik opgegroeid, op nummer 137, maar dat huis is ondertussen al lang afgebroken. Op het Frederiksplein had je in die tijd nog allemaal winkels. Er zat een slager, petroleumboer, bakker, melkboer en een sigarenwinkel met een bibliotheek. Het was toen echt een arbeidersbuurt, heel gezellig. Na de oorlog werden er ook regelmatig buurtuitjes georganiseerd. Dan werd er een bus gehuurd, want niemand had toen nog een auto, en ging je met z’n allen ergens heen. Die saamhorigheid van vroeger heb je tegenwoordig niet meer. Mensen zijn steeds meer met zichzelf bezig en iedereen heeft het altijd maar druk.”
Schuilen in de bedstee
“In de oorlog zat ik op de lagere school in het gebouw waar nu het Poortershoes is, alleen was de ingang destijds aan de Parklaan. Ik heb daar hele nare herinneringen aan. Niet zozeer vanwege de school zelf, maar vanwege de omstandigheden toen. Mijn broer was op een leeftijd dat hij eigenlijk moest werken voor de Duitsers, dus heeft mijn vader een schuilplaats voor hem gemaakt, in de bedstee achter een muur. Alleen mijn vader kon die muur open krijgen, en ons werd verteld dat je nooit mocht zeggen dat je broer thuis woonde, want dan zouden ze ons allemaal komen halen. Twee keer zijn ze langs geweest maar ze hebben hem nooit gevonden. Toen namen de Duitsers ook nog een gedeelte van onze school in. In de ene helft zaten de militairen en in de andere helft de kinderen. Doodsbang was ik. Tijdens de oorlog zijn ook mijn zusje van 14 en mijn vader overleden, allebei aan kanker. Dat hakt er natuurlijk allemaal behoorlijk in.”
Arbeidsvitaminen in de tricotagefabriek
“Op mijn 15de ben ik bij de tricotagefabriek van Reinier Muller gaan werken, die stond op het terrein waar nu de speeltuin is. Daar maakten wij ondergoed; hemden, lange onderbroeken en degelijke. Wij zaten met 15 meisjes aan de lopende band achter een naaimachine en hadden allemaal onze eigen taak. Dat was hard werken hoor, maar wel een hele leuke tijd. Er werden arbeidsvitaminen gespeeld. Mijn collega Rieka Wieringa kon heel mooi zingen, die hoorde je er dan bovenuit. Dat galmde door het hele gebouw heen, prachtig. Het garen werd altijd in grote klossen aangeleverd en dat ging dan eerst naar de breimachine en vervolgens naar de knipmachine, voordat het bij ons kwam. Daarna had je de afdeling waar de naden geperst werden en de inpakafdeling. Het was een grote fabriek, ik denk dat er wel 100 mensen werkten. Mijn broer en mijn zus hebben er ook nog gewerkt. Hoewel mijn zus het niet lang heeft volgehouden, zij vond het verschrikkelijk en hoefde van mijn moeder op een gegeven moment niet meer. “
To the left, to the right of gewoon rechtdoor
Terwijl mevrouw van der Aar-Houwing koffie gaat zetten, neemt meneer van der Aar het stokje van haar over en begint te vertellen over zijn verleden. “Bij de bevrijding van Groningen was ik 16 jaar. Jongens van die leeftijd moesten in die tijd werken voor de Duitsers. Ik was ingedeeld bij een ploeg die moest assisteren bij branden. Toen ik bij een brandje aan de Ossemarkt werd geroepen, kwam er ineens een grote Canadese jeep aangereden, met een chauffeur en een officier erin. Zij vroegen wat aan mij, maar ik verstond geen Engels. Iemand zei : “Ze willen weten of jij opslagplaatsen van de Duitsers kent.” Die kende ik wel. “Zeg maar gewoon: to the left, to the right of gewoon rechtdoor”, zeiden ze. Toen ben ik met die Canadezen op stap gegaan en bij hen gebleven. Van Groningen zijn we verder gereisd naar Heerenveen. Toen de Canadezen in maart 1946 weer vertrokken, had ik zoveel militaire ervaring opgedaan dat het me een goed idee leek om daarin verder te gaan. Zo belandde ik via Engeland, waar ik werd opgeleid, in Indië. “
Brief aan Prins Bernhard
“Na twee jaar kwam ik terug en kon geen werk vinden, dus moest ik mijzelf onderhouden door aardappels te schrapen en koren te oogsten. Na een tijdje belandde ik in de woninginrichting en van daaruit in de meubelhandel. Ondertussen ontmoette ik mijn vrouw in lunchroom Indië (what’s in a name? -red.), dat zat tegenover de plek waar nu de C&A zit en was destijds echt dé ontmoetingsplek voor jongeren. Na ons trouwen moesten wij noodgedwongen intrekken bij mijn schoonmoeder in de Oosterpoort, want in die tijd was het heel moeilijk om een huis te vinden. Ook de broer van mijn vrouw en haar zus met haar man woonden daar. Ik raakte zo gefrustreerd dat wij geen eigen huis konden vinden dat ik besloot om een brief naar Prins Bernhard te sturen, die ik in Engeland een aantal keer had ontmoet. Ik legde uit dat ik in Indië had gediend, ondertussen getrouwd was en geen huis kon vinden. Hij heeft er toen voor gezorgd dat wij een huis kregen aangeboden aan de Hendrikstraat nummer 3. Voor 4 gulden 85 per week huurden we er twee kleine kamers, maar wij waren er heel blij mee!”
Badhuis aan de Oosterweg
Mevrouw van der Aar-Houwing heeft na het inschenken van de koffie ook nog een verhaal over de tijd vlak na de oorlog: “Niemand had toen een douche, dus ging je je één keer in de week wassen in het badhuis aan de Oosterweg. Iedereen kreeg een klodder groene zeep op zijn handen en dan stond je in een kring in zo’n hokje met een half deurtje te douchen. Eerst de meisjes en dan de jongens. Na een paar minuten was het klaar en hield de douche ermee op. Maar het was wel keurig en schoon hoor, allemaal heel netjes. Kinderen van de openbare school gingen daar heen, maar hoe ze dat op christelijke of katholieke scholen deden weet ik niet. Particulieren konden er ook heen, dan moest je gewoon een nummertje trekken. In die tijd had je niet alleen geen douche, maar ook geen koelkast of wasmachine. Dat is nu bijna niet meer voor te stellen.” Na hun tijd in de Oosterpoort heeft het echtpaar van der Aar op heel veel plekken in Groningen en Hoogezand gewoond. Nadat meneer van der Aar met de VUT ging, hebben ze al hun schepen achter zich verbrand en zijn 15 jaar lang met een camper door Europa getrokken. Uiteindelijk zijn ze 10 jaar geleden terechtgekomen in een prachtig appartement aan het Hoornsemeer. Ze hebben daar naar eigen zeggen een hele mooie oude dag en kunnen in alle opzichten terugkijken op een rijk leven. “Eigenlijk hebben we het best goed gedaan, he”, zegt mevrouw van der Aar tegen haar man. Wij hopen in ieder geval dat we dit avontuurlijke echtpaar volgend jaar weer in goede gezondheid zullen treffen op de Oosterpoorter jaarmarkt!